Dit is hoe ik het me herinner. Opa Grad was als kind van de Paasberg gerold en daardoor was zijn rechterarm niet verder gegroeid. De Paasberg was geen berg, maar een heuveltje in de bossen aan de overkant van de weg. Het echte verhaal was dat opa als kind polio had gehad. De lege mouw van zijn overhemd stak altijd in zijn broekzak. Dat gaf hem iets nonchalants. Met zijn ene arm bestierde hij een kippenbedrijf en in zijn vrije tijd timmerde hij vogelhuisjes en meubels. Zijn sigaretten brak hij altijd doormidden, zodat hij er langer plezier van had.
Op een avond hadden opa en oma bezoek gehad. Hun zeven kinderen lagen boven in bed. Opa had die dag een paar borrels gedronken. In de halkast verstopte hij altijd een fles jenever. Een wilde kat was het huis binnengeglipt. Opa wilde het beest naar buiten jagen, maar joeg het zo de gordijnen in. Hij rende naar het broedlokaal en kwam terug met de luchtbuks, die hij op de gordijnen richtte. Oma greep in.
‘Vader, niet schieten, niet schieten!’
Ze liep op opa af. Gestommel op de trap.
‘Vader schiet moeder dood!’
Twee hoofdjes staken om de deur. Mijn vader en tante keken met bleke gezichtjes naar opa. De kat vloog naar buiten. In het gordijn zat een scheur.