Het duurde niet lang, de operatie. Ik opende voorzichtig mijn rechteroog. Alles was scherp, de wereld was helder. Ik wilde in mijn oog voelen en met mijn vinger over het netvlies wrijven, maar ik wist dat dat niet mocht. Ik wist ook dat ik droomde, want de ingreep leek in de verste verte niet op de realiteit en de herstelperiode van enkele seconden was hoogst onwaarschijnlijk. Toch zag ik plotseling alles helder, althans, met mijn rechteroog. De linkerkant bleef wazig.
‘Doe het andere oog ook maar’, hoorde ik mezelf tegen de arts zeggen. ‘Nu heb ik het geld er nog voor.’ De woorden hadden iets onheilspellends. Ik werd op mijn zij gelegd en in een paar tellen was ook mijn linkeroog gerepareerd. Nu was de wereld helemaal scherp. Ik zag elk streepje, elk vlekje, elke rimpel om de ogen van de eerder nog vrij jong uitziende arts. Ergens wist ik dat ik blij moest zijn, dankbaar voor het feit dat ik mijn zicht volledig terughad. Toch voelde ik een vreemd soort heimwee. Ik werd wakker en keek naar mijn wekker. De tijd kon ik niet lezen. Een geruststellende waas lag over mijn wereld. Ik draaide me op mijn andere zij en sloot mijn ogen.