Ik eet mijn lunch op een hoge kruk en kijk naar buiten. Mijn boek ligt ongelezen voor me. Ik zie mezelf eten in het raam. Als ik een hap neem knijpen mijn ogen samen. De lijntjes kan ik niet meer tellen. Naast me zit een vrouw die nog meer lijntjes heeft. We hebben dezelfde mueslikoek gekocht. Ze is mooi. Toen ik twintig was, dacht ik dat mijn leven als veertiger anders zou zijn. De mannen zouden minder mooi zijn en het aantal te maken keuzes zou drastisch afnemen. Alles zou vaststaan. De man naast wie ik nu wakker word is de mooiste, vele malen mooier dan de twintigers die ik op straat zie. De keuzes die ik elke dag kan maken zijn nog steeds oneindig. Ik kijk nog eens naar de vrouw naast me. Zij heeft koffie gekozen, ik thee. Ze wordt waarschijnlijk wakker naast een zestiger die mooier is dan de veertigers die ze op straat ziet. Niets verandert, behalve het aantal lijntjes.