Ik stond aan de rand van het bos te staren naar de bomen. Ik had niks met bomen. Mijn buurvrouw wel. Zij praatte met ze, zei dat bomen ook een ziel hadden. Dat zij misschien ook ooit een boom zou zijn. Mijn buurvrouw kende haar man uit een vorig leven. Wat zij hadden was bijzonder. Het was niets minder dan een wonder dat ze elkaar hadden teruggevonden. Iets met een energieveld dat haar had opgezogen, of een magneet in haar aura. Elke maandag liep ze met een brandend stuk hout door haar kamer om de geesten uit te roken. Haar man speelde dan op een lange toeter. Op een dag liep haar man met een grote tas de straat uit. Mijn buurvrouw schreeuwde hem iets na. Ik kon het niet horen door het net geplaatste dubbel glas. Mijn buurvrouw droeg een smoezelige badjas. In haar rechterpantoffel zat een gat.