Toen mama op een dag niet terugkwam van een wandeling, dacht ik dat ik haar nooit meer zou zien. Maar mama’s komen altijd terug. Later, toen ze een keer ´s nachts naast mijn bed zat, zei ze: ‘Roosje, mama houdt het allermeest van jou en ik zal altijd bij je blijven.’ Nu ben ik niet bang meer dat ze weggaat, maar af en toe lijkt het wel of ik haar verzonnen heb, net als mijn vriendje Joep. Hij is niet als de kinderen in mijn klas. Als ik hem wil aanraken, gaat mijn hand dwars door zijn buik. ‘Dat kietelt,’ lacht hij dan. Joep is mijn beste vriend.
Mama is soms een beetje sip. Dan kijkt ze heel lang voor zich uit zonder iets te zeggen en als ik haar iets vraag, moet ze eerst even met haar hoofd schudden. Ze kijkt me dan aan alsof ze me voor het eerst ziet. ‘Mama is gewoon een beetje moe’, zegt ze daarna vaak. Ik vind dat een beetje raar, want hoe kan je nou moe worden van niets doen? Als we samen in bad zitten, pakt ze me soms heel stevig vast en dan zegt ze: ‘Weet je wel hoeveel ik van je hou?’ En als ik dan zeg dat ze duizend keer oneindig van me houdt, wil ze dat ik haar hetzelfde vraag. Dus dat doe ik dan maar. Ik ben blij als mama niet sip is. Soms kan mama niet bij me in bad. Dan heeft ze een raar touwtje tussen haar benen en ik heb weleens gezien dat ze daar dan een beetje bloedt. Ze zegt dat het geen pijn doet. Toen ik een keertje zei dat ik geen bloedbad wilde, moest ze heel hard lachen.
Vandaag schijnt de zon en het is gezellig druk in het park. Mama zit op een deken met haar boek op schoot. Haar bruine haar glanst mooi in de zon, net als haar rode lippen. Mama zegt altijd dat ze zich kaal voelt zonder lippenstift. Ik snap niet wat dat met kaal zijn te maken heeft. Maar ik snap wel meer niet. ‘Dat hoeft ook nog niet,’ zegt papa altijd, ‘je bent pas vier.’ Eigenlijk ben ik vier en een half. Het is vandaag eindelijk warm genoeg om met blote benen naar buiten te gaan.
‘Wat vind je van mijn nieuwe rokje, Joep?’ Joep kijkt even op en mompelt iets onverstaanbaars. Hij heeft het weer te druk met zijn mierenfamilie.
‘Joep, hoor je me wel?’ Hij kijkt een beetje boos op.
‘Ja Roos, ik hoor je wel, maar ik ben even bezig. De mierenkoningin is jarig vandaag en ik wil graag iets speciaals voor haar maken.’ Voor een vriendje dat ik zelf gekozen heb, speelt hij niet echt lekker mee. Misschien had ik beter een meisje kunnen kiezen.
Mama zit weer voor zich uit te kijken. Het boek ligt nog op haar schoot. Volgens mij ligt het ondersteboven. Ik kan nog niet lezen, maar normaal steekt dat rode lint er aan de onderkant uit. Ik wou dat mama wat vaker lachte. Toen ik haar een keer vroeg of het mijn schuld was dat ze sip was, lachte ze een heel klein beetje.
‘Nee, gekkerd, natuurlijk is dat niet jouw schuld. Het is niet jouw schuld of papa’s schuld. Niemand kan er wat er doen. Ik ben soms gewoon een beetje moe.’
‘Of komt het door Joep?’ vroeg ik, want ik had papa en mama weleens over hem horen praten toen ze dachten dat ik sliep.
‘Nee joh, natuurlijk niet,’ zei mama, ‘ik vind Joep juist hartstikke lief omdat hij jou altijd zo laat lachen.’
Ik weet nog hoe ik me voelde toen mama na die lange wandeling eindelijk weer terugkwam. Ik was zo blij om haar weer te zien. Ik lachte de hele dag en het leek of alles er mooier uitzag. Als ik wegloop en dan later weer terugkom, kan mama misschien ook weer lachen.
‘Joep, zullen we verderop even gaan kijken of we iets moois kunnen vinden voor de mierenkoningin? Daar achter bij die bomen liggen vast wat mooie takjes.’
‘Goed idee Roos. Zullen we Snuf ook meenemen?’
‘Ja, ik pak zijn riempje wel even. Of wacht, ik zet hem wel even in het wandelwagentje, dat gaat wat sneller.’
Snuf is ons konijn. Geen konijn zoals het konijn van Annelot uit mijn klas, dat altijd een beetje zielig in zijn hokje aan een wortel zit te knabbelen. Snuf is een heel speciaal konijn. Alleen Joep en ik kunnen hem zien en soms ziet mama hem ook.
Mama zit weer over haar boek gebogen. Als we nu gaan, zal ze het vast niet merken. Wat zal ze blij zijn als we straks weer terugkomen.
‘Kom Joep, daar achter die bomen vinden we wel wat.’ Ik duw Snuf voor me uit. Het rood met groen gestreepte dekentje ligt over zijn zwarte lijfje. Mama heeft het dekentje voor me gebreid. Het past heel mooi bij het rode wagentje.
‘Zo kan ik je altijd goed zien met al die kleuren,’ zei ze toen ze het af had. Ik geloof dat mama niet zulke goede ogen heeft. Een bril wil ze niet op, dus daarom draag ik altijd felle kleuren. Zo kan ze me nooit kwijtraken. Maar nu wil ik juist dat ze me even niet ziet.
‘Joep, kan je even achter me lopen?’ Joep draagt altijd van die saaie kleuren, soms zie ik hem zelfs bijna niet. Oké, nu even doorlopen en dan verstoppen de bomen ons wel.
‘Dit is een mooi plekje, ik zet Snuf hier onder deze boom hoor.’ Joep pakt mijn hand en neemt me mee naar een bankje wat verderop. Als ik erop klim, zie ik tussen de planken door iets grijs liggen. Ik ga op mijn buik liggen en laat mijn hoofd aan de zijkant naar beneden hangen. Mijn bril valt bijna van mijn neus, stom ding, maar ik kan hem nog net op tijd terugduwen.
‘Joep, moet je kijken, er ligt een duif onder het bankje. Zou hij ziek zijn?’ Ik pak mijn haar vast om beter te kunnen kijken en zie dat de duif helemaal niet beweegt. Ik kom overeind en spring van het bankje om een takje te zoeken. Papa zegt altijd dat duiven heel vies zijn. Ratten met vleugels noemt hij ze.
‘Ik heb een takje Joep. Kom, misschien beweegt hij wel als ik een beetje onder zijn vleugel kietel. Mama kietelt me ook onder mijn arm als ze me wakker wil maken en dat werkt altijd.’
Ik probeer voorzichtig een vleugel op te tillen met het takje. Joep kijkt over mijn schouder mee.
‘Dat vogeltje leeft niet meer hoor, lieverd.’ De oude mevrouw die op het bankje naast ons is komen zitten, kijkt me aan. Ze lijkt een beetje op oma, maar dan ouder.
‘Misschien slaapt hij wel gewoon. Ik probeer hem toch even te kietelen hoor.’ Eindelijk lukt het me om de vleugel een beetje omhoog te tillen, maar dan laat ik het takje snel los.
‘Getver Joep, er zitten allemaal kleine wormpjes onder zijn vleugel!’ Ik spring achteruit en schud heel hard met mijn armen. De vrouw op het bankje kijkt toe.
‘Ze zitten niet op je armen hoor,’ zegt ze. Toch kijk ik even.
‘Kan u even op mijn rug kijken? Het kriebelt overal.’ Ik draai mijn rug naar de vrouw toe.
‘Nee hoor kind, er zit echt helemaal niks. Ben je geschrokken?’ Ze klopt met haar hand op het bankje. Ik denk dat ze wil dat ik naast haar kom zitten. Ik kijk even naar Joep. Die heeft nog steeds de slappe lach van mijn wormendansje. Ik klim op het bankje en kijk naar de vrouw.
‘Bent u oud?’ De vrouw moet lachen. Ze ziet er lief uit als ze lacht.
‘Ik ben wel veel ouder dan jij, dus ja, ik denk dat ik oud ben.’
‘Gaat u dan ook bijna dood? Als je oud bent ga je dood, toch?’ De vrouw aait over mijn hoofd.
‘Ja, als je heel erg oud bent. Maar ik denk dat ik nog wel een tijdje blijf hoor.’
‘Ik denk dat die duif ook heel oud was.’ Ik kijk even naar het bankje naast me. Ik wil niet meer naar de duif kijken.
‘Krijgen mensen ook wormpjes als ze dood zijn?’
‘Zijn jouw papa en mama hier ook?’ vraagt de vrouw. Misschien weet ze het antwoord op mijn vraag niet.
‘Mama zit een stukje verderop, achter die bomen daar.’ De vrouw kijkt naar de bomen.
‘Ik zie haar niet.’
Ik hoor de kerkklok. Ik begin te tellen. Eén, twee, drie, vier, vijf… Ik spring van het bankje.
‘Ik moet nu gaan hoor, doei!’
‘Dag kindje.’
‘Joep, kom, het is tijd om te gaan.’ We zijn nu vast lang genoeg weggebleven. Wat zal mama blij zijn. Ik pak het wagentje met Snuf erin en begin te duwen. Joep loopt achter me aan met zijn handen vol takjes.
‘We hebben nu geen tijd meer om iets te bouwen. De klok sloeg vijf keer dus we moeten naar huis.’
Mama zit al te wachten. Ze kijkt om zich heen met een hand boven haar ogen. Als ze me eindelijk ziet, verschijnt er een grote glimlach op haar gezicht. Het is gelukt, mama lacht. Ze zegt niets. Ik ren naar haar toe. Mama zegt niet zo veel meer sinds haar wandeling. Op haar werk luistert ze ook alleen maar. Het heeft een moeilijke naam wat ze doet. Ik kan het niet zo goed uitspreken. Ik noem het spiegeloog.
‘Dat is eigenlijk een veel betere naam’, had mama een keer gezegd. Ze moest lachen. Ik weet niet waarom. Ik was blij dat ze lachte.
Joep loopt naar het mierennest en legt de takjes voorzichtig neer.
‘Morgen komen we terug om iets moois voor u te maken,’ hoor ik hem fluisteren. ‘Fijne verjaardag.’ Hij rent naar ons toe.
Ik pak mama´s deken en leg hem onder in het wagentje.
‘Zo mam, we kunnen gaan.’ We lopen samen het park uit.
‘Roos!’ Ik kijk naar de overkant van de straat. Papa zit op het bankje voor ons huis. Hij staat op en loopt naar de straat. Hij steekt over en pakt mijn hand vast bij het handvat van het wandelwagentje.
‘Hebben jullie het leuk gehad?’
‘Ja, Joep heeft takjes gezocht voor de mierenkoningin en ik heb een dode duif gezien.’ We steken samen de straat over en lopen ons huis binnen. Mama en Joep lopen naar boven. Ze nemen Snuf mee.
‘Met wie zat je nou net te praten?’ vraagt papa, als we in de keuken zijn.
‘O, gewoon, met een mevrouw. Ze leek een beetje op oma. Ze is al oud. Ik denk dat ze snel doodgaat.’ Papa pakt iets uit de kast. Volgens mij heeft hij me niet gehoord. Dan zie ik wat hij in zijn hand heeft.
‘Eten we nou weer pannenkoeken?’
‘Ja sorry Doornroosje, ik had even geen tijd om iets beters te bedenken. Morgen eten we bij oma, dat beloof ik.’
Ik wou dat mama weer eens zou koken. Ze maakt de allerbeste spaghetti, met doperwtjes. Joep is er ook dol op en hij ziet er altijd zo grappig uit met die rode saus op zijn neus.
‘Weet je nog wie er zo komt Roosje?’
‘Juf Els toch?’ De juf komt kijken hoe het gaat, heeft papa gezegd. Ik heb haar wel een beetje gemist. Morgen ga ik terug naar school en dan zie ik haar weer elke dag. Misschien blijft ze wel voor papa’s pannenkoeken.
‘Pap, ik zie haar al. Ik doe de deur open hoor.’ Juf Els draagt altijd een rode, lange jas. Ik zag haar al van ver aankomen.
‘Hoi,’ zeg ik tegen de rode jas als ik de deur opentrek. Juf Els zakt door haar knieën en geeft me een knuffel.
‘Hoi Roosje, wat fijn om je weer te zien.’ Ze zucht diep in mijn haar. Het kriebelt een beetje. Papa is uit de keuken gekomen. Hij steekt zijn hand uit.
‘Hallo Els, fijn dat je even langskomt. Wil je iets drinken?’
‘Nee hoor, dank je Freek. Jullie gaan vast zo eten dus ik zal niet te lang blijven. Hoe gaat het met jullie?’ Papa en juf Els gaan op de bank zitten. Ik ga naast papa zitten en duw mijn hoofd onder zijn schouder. Daar is het altijd lekker warm.
‘Ja, het gaat wel, dank je. De eerste dagen waren erg druk, maar we beginnen nu langzaam een beetje onze draai te vinden, hè Roosje?’ Papa zegt het alsof ik moet knikken dus dat doe ik maar.
‘We zijn heel blij dat je morgen terugkomt Roos,’ zegt juf Els. ‘De kinderen hebben allemaal tekeningen voor je gemaakt.’
‘Mag Joep dan naast me zitten?’
‘Uh, nou, zullen we dat eerst aan je papa vragen?’ Ze kijkt op. Papa knikt even.
‘Goed, oké, dan zal ik voor deze keer een stoeltje voor Joep bewaren.’ Ik moet lachen want Joep kan helemaal niet stilzitten. Wat zal hij balen. Ik kijk even naar papa die door zijn oog wrijft.
‘Het is voor ons allebei nog wel wennen zonder mama, hè Doornroosje? Maar het gaat vast een heel leuke dag worden morgen.’
‘Zonder mama?’ Wat bedoelt hij nou?
‘Maar papa, mama is toch gewoon boven?’
´Ja Roos, mama is daar boven.´ Hij zwaait met zijn arm en stoot een glas van het tafeltje naast de bank. Dat glas stond er nog van gisteren. Ik had er appelsap uit gedronken. Nu is het kapot.
‘Nou ja, scherven brengen geluk,’ zegt papa, terwijl hij het glas bij elkaar veegt met zijn handen. ‘Auw!’ Papa springt op en stopt een vinger in zijn mond. Op de vloer ligt een druppeltje bloed.
‘Gaat het, Freek?’ vraagt juf Els.
‘Papa, je bloedt!’ Ik ren naar de keuken en pak het koffertje waar mijn pleisters in zitten. Het zijn roze met beertjes erop. Ik kies de grootste. Als ik terugkom zit juf Els dichter bij papa. Ze heeft papa een zakdoekje gegeven.
‘Hier pap, kom maar met je vinger.’ Ik plak de pleister op de plek waar het bloedt.
‘Dankjewel Roosje.’ Papa geeft me een kus op mijn haar. Hij wrijft met zijn hand over zijn gezicht.
‘Vind je het goed als ik even alleen met papa praat, Roos?’ Juf Els heeft haar hand op mijn schouder gelegd. Ik kijk naar papa.
‘Ga maar even televisie kijken op het grote bed. Dat mag voor deze keer wel.’ Ik klim de trap op en trek de deur open naar de slaapkamer van papa en mama. Mama en Joep zitten op het bed een spelletje te spelen. Ze kijken even op, glimlachen en spelen weer verder.
‘Gaat het wel goed met jullie, Freek?’ hoor ik juf Els zeggen. Ik laat de slaapkamerdeur openstaan. Papa zegt iets, maar ik kan het niet goed horen.
‘Dus ze doet alsof ze nog leeft?’ zegt juf Els. Zou ze het over de duif hebben? Ik kijk naar mama, maar die heeft niets gehoord. Ik loop voorzichtig de kamer uit en luister aan de trap. Dan valt de kamerdeur zachtjes dicht. Ik kan bijna niets meer horen. Papa praat nu. Hij zegt iets over depressie. Depressie. Dat woord heb ik wel eens gehoord op tv, als die man met die snor vertelt wat voor weer het wordt. Volgens mij betekent het dat het dan gaat regenen. Toen mama ging wandelen regende het ook.
Er komt een raar geluid uit de woonkamer. Volgens mij is het papa. Huilt hij?
‘Roos!’ Juf Els komt de kamer uit. Ik ren snel terug naar de slaapkamer. ‘Roosje, ga je even met me mee naar het park?’
‘Ik kom eraan,’ roep ik snel. ‘Joep, ga je mee? Mama, dan kan jij even uitrusten.’
Joep pakt Snuf uit zijn mandje en loopt achter me aan de trap af.
‘En papa dan?’ Juf Els pakt mijn jas van de kapstok. Ze kijkt naar de groene jas die naast de mijne hangt. Het is mama´s lievelingsjas en hij ruikt heel lekker. Hij ruikt naar mama. Ik voel er even aan.
‘Je papa is een beetje moe. Hij rust even en dan gaat hij pannenkoeken bakken. Als ze klaar zijn, roept hij ons.’
‘Oh, oké. Doei pap,’ roep ik naar de kamerdeur. Papa zegt niks. Ik denk dat hij even slaapt. Dat doe ik soms ook net voor het eten. Ik doe mijn jas aan en pak de hand van juf Els.
Het is rustig in het park nu. De oude mevrouw is weg en de andere bankjes zijn ook leeg.
‘Zullen we even op dat bankje gaan zitten?’ Juf Els wijst naar het bankje met de dode duif. Ik ren snel de andere kant op. ‘Dit bankje is beter. Hier liggen geen dode beesten onder.’
Juf Els komt naast me zitten.
‘Wat ligt er onder dat andere bankje dan, Roos?’
‘Een dode duif. Met wormpjes. Heel vies!’ Juf Els pakt mijn hand.
‘Weet je Roos, als een dier doodgaat dan gaat het naar een hemel speciaal voor dieren. Het is daar heel mooi.’
‘Dierenhemel? Maar ze worden toch opgegeten door wormpjes? En mensen ook?’
Juf Els zegt even niets. Misschien weet zij het ook niet, net als die oude mevrouw.
‘Heeft papa je weleens verteld wat er met mensen gebeurt als ze doodgaan?’
‘Ja, papa zegt dat je dan als een vogeltje omhoog vliegt en als je boven bent word je een ster. Zo kunnen mensen je altijd zien.’ Ik kijk even omhoog, maar het is nog licht. Er zijn nog geen sterren.
‘Maar die duif lag gewoon op de grond. Mag die niet naar de dierenhemel?’
‘Jawel hoor, alle dieren mogen naar de dierenhemel. En alle mensen naar de mensenhemel. Als mensen en dieren doodgaan, vliegen ze uit hun lijf, want dat hebben ze niet nodig daar boven. Om een ster te zijn heb je geen armen en benen nodig.’ Dat snap ik. Ik heb nog nooit een ster met armen en benen gezien. Of een hoofd.
‘En wat gebeurt er dan met het lijf?’
‘Dat wordt meestal begraven Roos.’
‘Dan moeten we de duif ook begraven.’
´Dat kan, maar niet nu Roos, we hebben niks bij ons om mee te graven.’ Dat is waar.
‘Dan vraag ik papa of we dat morgen samen kunnen doen.’ Juf Els lacht naar me.
‘Dat is een goed idee.’
‘Mama wil vast ook meehelpen.’ Juf Els pakt nu ook mijn andere hand.
‘Roosje, heeft papa je verteld dat mama ook een ster is?’ Ik kijk naar onze handen.
‘Papa kan mama niet meer zien. Daarom denkt hij dat ze een ster is.’ Ik zie een traan op de wang van juf Els. Ik vind het niet leuk dat iedereen verdrietig is. Papa, opa en oma, juf Els… Zou juf Els mama ook niet meer zien?
Ik hoor de kerkklok weer. Eén, twee, drie, vier, vijf, zes… Ik trek aan de handen van juf Els.
‘Het is etenstijd. Kom, we gaan terug naar papa.’ Ik ren voorop.
‘Kom je Joep? We gaan eten.’ Joep legt de laatste paar takjes neer, pakt Snuf en rent achter me aan. Bij de straat blijven we staan. Juf Els is er bijna.
‘We gaan heel lief zijn voor papa vanavond, Joep.’ Joep knikt. Juf Els staat nu naast me en pakt mijn hand. We steken de straat over. Papa heeft juf Els de sleutel meegegeven, dus we hoeven niet aan te bellen.
‘Kan u mijn jas weer naast die van mama hangen?’
‘Is deze groene jas van mama?’ Ik knik. Juf Els pakt mijn jas en hangt hem aan de kapstok. Joep loopt met Snuf de trap op. Ik ruik even aan de onderkant van mama’s jas.
‘Pap, we zijn er. Zijn de pannenkoeken al klaar?’ Ik loop naar de woonkamer om te kijken of de tafel al gedekt is.
‘Papa?’ Papa zit op de grond met zijn rug tegen de bank. Hij houdt zijn gezicht vast met zijn handen en zijn schouders bewegen op en neer. Voor hem op de grond ligt een lijst met een foto van mama erin. ‘Pap?’ Papa kijkt op. Zijn gezicht is rood en nat.
‘Hé Doornroosje, kom je even bij me zitten?’
Papa steekt zijn handen naar me uit en ik loop zijn armen in.
Hij pakt me heel stevig vast. Ik kruip op zijn schoot en pak hem ook heel stevig vast.
‘Ik mis mama zo, Roosje,’ zegt hij met zijn mond tegen mijn schouder. Ik aai over zijn rug.
‘Maar mama is toch boven, in mijn kamer?’
Papa kijkt op.
‘Roosje, weet je nog wat ik je verteld heb? Mama is niet meer bij ons. Mama is een ster. Weet je dat nog?’
Ik weet dat mama even weg was, maar daarna was ze er weer.
‘Is mama dan net als Joep? Die kan jij ook niet zien, maar ik wel.’
Papa strijkt over mijn haar. Dat doen veel mensen de laatste tijd.
‘Ik weet het niet Roosje. Ik weet alleen dat mama nu niet meer bij ons kan wonen, maar dat ze een heel mooie ster is die daarboven op ons let. Ze zal altijd een beetje bij ons zijn Roosje, maar we kunnen haar niet meer aanraken.’
‘Maar we kunnen nog wel naar haar kijken?’
Papa houdt mijn kin in zijn hand.
‘We kunnen altijd naar haar kijken.’
‘Zal ik de pannenkoeken maar bakken, Freek?’ Juf Els staat nu naast de bank. Papa knikt.
‘Dankjewel Els.’ Hij wrijft met een zakdoek over zijn ogen. Ik wil naar boven, naar mama. Ik moet mama even zien.
‘Ik ga naar mijn kamer, goed?’
‘Goed Roos, ik roep je als de pannenkoeken klaar zijn,’ zegt juf Els. Ze geeft papa een glaasje water. Ik ren de trap op en doe de deur van mijn kamer open. Ik zie niemand. Joep zal wel in het bed van papa en mama gekropen zijn. Dat doet hij wel vaker als hij even niet wil spelen. Ik ga aan het kaptafeltje zitten dat ik van oma gekregen heb. Het is al oud en op de spiegel zitten een paar zwarte vlekjes. Ik wrijf met mijn vinger over de krasjes in het tafeltje. Zou ik mama nu ook niet meer kunnen zien? Misschien moet ik haar roepen.
‘Mama?’ Ik kijk in de spiegel. Mama zit op mijn bed en kijkt naar me. Zie je wel, ze is er gewoon nog.
‘Mam, papa kan jou niet meer zien. Hij zegt dat je een ster bent.’ Mama glimlacht naar me in de spiegel.
‘Je bent toch gewoon nog hier, bij ons?’
Mama geeft me een knipoog.
‘Ons geheimpje,’ zegt ze. Ik sta op en loop naar haar toe. Ik steek mijn hand uit om haar aan te raken. Mijn hand gaat door haar heen. Mama is net als Joep. Ik kan haar niet meer aanraken, maar ik kan nog wel naar haar kijken. ‘Mama,’ fluister ik. Ik laat me op bed vallen. Ik ben zo moe.
Als ik wakker word is mijn kamer donker. Ik heb mijn pyjama aan en mijn dekbed ligt over me heen. Ik klim uit bed en loop naar de slaapkamer van papa en mama. Ik stap in het grote bed. Ik kruip tegen papa’s rug en leg mijn arm over zijn zij. Mijn arm gaat niet door hem heen.
Ontroerend…