Hij had de zaag al eerder in zijn handen gehad. Op het moment dat zijn huid contact maakte met het houten handvat, wist hij het zeker. Hij had hier eerder gestaan. Hij had de zaag niet in z’n eentje vastgehouden. Als hij zijn ogen sloot, rook hij weer de geur van de pijp, voelde hij het leer van de jas die tegen hem aan gedrukt werd. De jas had hij later nog weleens gezien. Hij verhuisde van de kapstok naar de kledingkast, en na een tijdje naar de zolder, om ten slotte in een vuilniszak te belanden samen met de andere kleren. Zijn moeder had de zak met trillende handen op straat gezet en was daarna de hele middag in bed gebleven. De haard was jaren niet meer gebruikt en de zaag had al die tijd ongebruikt in de schuur gehangen. Nu kon hij zonder hulp de stammen in stukken zagen. Hij zette een eerste streep in de stam en sloot zijn ogen opnieuw. Het geluid van de vogels bracht hem terug naar de vertrouwde geur. De zaag bewoog door het hout met een gemak alsof er door vier handen aan getrokken werd. Pas toen de helft van het stuk op de grond viel opende hij zijn ogen. Hij zag een konijn het bos in schieten. Hij glimlachte, zwaaide even en pakte het volgende stuk van de stapel.