De man op het podium zingt over vroeger, over zijn dochter, de liefde en Belle Hélène. Toen ik twaalf was, was hij mijn favoriet. Ik begreep de gillende meisjes die huilden en flauwvielen. Ik wilde ook gillen en flauwvallen, maar mijn ouders vonden me te jong. Ik droeg de groen/roze zweetbandjes en een verzameling buttons. De groen/roze plaat draaide ik grijs. Nu staat hij hier op een klein podium in een klein zaaltje. Er staan geen dranghekken. Ik kan hem zo aanraken. Hij zingt, leest voor, vertelt en speelt een enkel liedje van toen. Ik kijk naar hem en besef me dat hij even oud is als mijn vader. Ook nu raakt hij me. Het zijn niet meer de donkere haren en nonchalante blikken van toen, maar zijn woorden. De verhalen over meisjes, bloot en Bob Dylan. De liedjes, breekbaarder nu. Als hij een stukje tekst vergeet, glimlacht hij even. Een laatste liefdesliedje op piano. Mijn twaalfjarige ik sluit haar ogen en zucht.