De man die elke avond in zijn ochtendjas de hond uitliet, deed dit om het beestje te laten geloven dat de dag net begonnen was. Het was de enige manier om de demente poedel op dat tijdstip nog het portiek uit te krijgen. Overdag werkte hij als trammachinist en elke woensdagavond at hij stamppot met braadworst. Zijn kinderen belde hij elke vrijdag. De vrouw die elke ochtend op het bankje in het park twee sigaretten tegelijk opstak, deed dit omdat haar man een paar maanden eerder overleden was. Tot hij ziek werd, liepen ze elke ochtend hetzelfde rondje. Op het bankje bij de vijver staken ze elkaars sigaretten aan en zeiden ze tegen elkaar hoe goed ze het hadden. Nu zei ze het tegen de eenden, die haar kant op kwamen waggelen als ze haar hand in haar jaszak stak. De man met het ongewassen haar, die elke dag voor de supermarkt zat met een oude, ongestemde gitaar waarop hij keer op keer dezelfde akkoorden speelde, hoopte nog steeds op een betere wereld. Hij had geprobeerd om te mediteren voor de vrede, te bidden voor een wereld zonder oorlog en te collecteren voor een stichting die kinderarmoede bestreed. Toen dat allemaal niet het gewenste resultaat gaf, was hij muziek gaan maken voor de bezoekers van de buurtsuper. Dan had hij in ieder geval een paar mensen per dag een beetje blijer gemaakt. Soms wenste hij een voorbijganger een uitzonderlijk fijne dag toe. Af en toe antwoordde er iemand, maar de meeste mensen liepen hem voorbij. Wat zijn er toch veel vreemde mensen op de wereld, dacht hij dan bij zichzelf.