De tralies belemmerden mijn zicht, dag na dag. Wat er ook voorbij kwam, alles had streepjes. Soms stak ik mijn hand naar buiten en probeerde ik iets te pakken: een appel, een bloem, een muntje dat iemand had laten vallen. Nooit kwam ik ver genoeg. Soms probeerde ik uit alle macht om de tralies uit elkaar te trekken en af en toe leek het even of er beweging in kwam. Maar als ik een stapje terug deed om te kijken wat het resultaat was, zag ik telkens weer dat ze geen millimeter hadden meegegeven. Zo gingen dagen voorbij, maanden, jaren. Sommige dagen genoot ik van het uitzicht, andere dagen kon ik geen streepjes meer zien. Ik weet niet precies wat er anders was op de laatste dag dat ik daar zat. Een streepje zon viel door de tralies en mijn hoofd bewoog mee met het licht. Het draaide naar de muur achter mij. Een muur met een deur die al die tijd had opengestaan.