‘Kon ik je maar zien’, verzuchtte hij aan de andere kant van de lijn.
‘Sluit je ogen en ik ben heel dicht bij je’, zei ze met zachte stem.
Hij bleef even stil.
‘Slaap zacht, lief. Ik spreek je morgen’.
‘Ja’, fluisterde ze, net voordat hij ophing.
De volgende dag vroeg ze zich af of deze man echt bestond. En als hij al bestond, of hij dan als de stem aan de telefoon was. Enkele lieve berichtjes gingen over en weer. De telefoon bleef stil. Na twee dagen van spaarzame lieve woorden besloot ze een stukje van zichzelf te laten zien. Ze schreef hem over haar onzekerheid. Ze vertelde dat ze zich niet wilde verstoppen. Hij vond het mooi, wenste haar zachte dromen. En hij werd langzaam stiller. Elke dag werd hij stiller, tot hij helemaal verdween. Ze huilde. Ze huilde om een heel klein stukje man, zonder te weten of hij het huilen waard was. Ze wist dat ze hem zou vergeten en ook dat dit waarschijnlijk niet zo lang zou duren. Uitgedrukt in tranen kon het nooit meer zijn dan een eierdopje.