Er zitten mensen aan een lange tafel als ik de schemerige zolderkamer binnenkom. Een vrouw met zwart haar zit met haar rug naar me toe. Ik strijk zachtjes door het haar. Het is dunner dan ik me herinner en het grijs is verdwenen. De man naast haar kijkt me glimlachend aan. Het is lang geleden dat ik mijn grootouders naast elkaar zag zitten. Mijn grootmoeder geeft me een bemoedigend knikje. Ik kijk naar de andere kant van de tafel. Iedereen is er. Mijn ouders, zus, ooms, tantes. Een van mijn tantes geeft me een autosleutel.
´Hier, gebruik jij de Kever maar zolang je hier bent.´
Dat ik al jaren niet meer gereden heb lijkt niet belangrijk. Dat geen van mijn tantes in een Kever rijdt ook niet. Een man die aan de andere kant van de oceaan woont strekt zijn armen naar me uit en vergelijkt mijn ogen met aquamarijn. Ik wil hier voor altijd blijven. Iemand trekt een kurk uit een fles wijn en schalen met eten verschijnen uit het niets. Als ik wakker word is het stil. De gasten zijn verdwenen. Het gevoel blijft.