Ze is boos. Ze schreeuwt, ze huilt, haar gezicht kleurt rood. Ze is voor de derde keer omver geduwd door de tegenstander. Ik hoor het mezelf zeggen:
‘Stop met schreeuwen. Stop alsjeblieft met schreeuwen.’
Ze schreeuwt nog harder. Ze huilt nog hartverscheurender. Dan zie ik het trillen. Ik leg mijn hand op haar arm. Het trillen stopt niet. Ik zeg niets meer. Ik denk aan al die keren dat ik probeerde haar te kalmeren. Die keren dat ik zei: ‘Doe dat niet. Stop daar mee. Word nou alsjeblieft rustig.’ Ik wil haar zeggen dat ze mag blijven schreeuwen. Dat het niet erg is dat anderen haar horen. Ik wil haar zeggen dat ze mag schreeuwen, boos mag zijn, op tafels mag gaan staan en aanwezig mag zijn. Dat ze mag zijn wie ik heel lang niet geweest ben. Ik sla een arm om haar heen en laat haar huilen.