Er woont een monster in mijn hoofd. Ik ken het goed. Ik heb het bestudeerd, ernaar geluisterd en ik heb het laten razen tot we beiden uitgeput neervielen. Gisteren werd het monster wakker uit een diepe slaap, totaal onverwacht. Het was lang geleden dat het van zich had laten horen. Blijkbaar had het iets gehoord wat het herkende van lang geleden. Het begon te razen en ik luisterde, vastbesloten om het deze keer te temmen voordat ik erbij neer zou vallen. Steeds als ik dacht dat het verdwenen was, begon het weer te schreeuwen. Telkens dezelfde boze woorden.
Plotseling was hij daar, een ridder met een zwaard van woorden. Zijn stem zo helder dat het geschreeuw verstomde. Ik vroeg hem of hij het monster ook zag. Hij knikte.
“Laat me je helpen. Samen kunnen we het verslaan.”
We keken samen naar het monster, dat opeens zo groot niet meer leek. Het keek me nog even aan, alsof het zeker wilde weten dat het niet meer welkom was. Ik lachte.
“Jij bestaat niet. Monsters bestaan niet.”
Het monster droop af. De ridder legde zijn zwaard neer.
“Nu heb je wel een glas whisky verdiend.”