Mijn hoofd tolt. Flashbacks naar de kraamtijd. Niet gedoucht, niet gegeten, muren die op me afkomen en een klein wezentje dat op me rekent. Ik moet dit goed doen. Overal liggen zakjes, doekjes, snoepjes. In een tas zit alles wat ik nodig heb om snel naar buiten te kunnen. Mijn lijf doet pijn, mijn hoofd bonst. Vechten of vluchten, maar waar naartoe? Regels, adviezen, schema’s die niet lijken te passen. Na twee dagen is mijn zorgvuldig opgebouwde balans volledig zoek. Ik kan het niet, ik wil het niet. En dan de verlossende woorden aan de telefoon: laat het gaan. Een commando dat ik begrijp, want ik heb het jaren geoefend. Ik adem uit en laat los. Daar gaan we. Steeds hetzelfde kleine stukje. Eerst op de trap zitten, dan pas lopen. Ze kijkt, luistert, snuffelt, leert. Zij geeft het tempo, ik de veiligheid en structuur. Ik let op haar, zij op mij. Samen vinden we een ritme. We ademen uit. Vanaf haar kussen kijkt ze me die avond aan. Ik zie haar denken: het geeft niet, ik ben een geduldige leraar.
En zij is jouw leraar, toch? Leuk!
Zeker!