Het bos ruikt naar regen, ik naar rozenwater. Elke stap die ik zet brengt me dichter bij jou. Maar alleen als jij stilstaat. Of mijn kant op loopt. Ik kan naar je toe lopen, je vasthouden en naar je luisteren. Ik kan naar huis gaan, de sleutel omdraaien en de wereld buiten laten. In de schaduw vind ik je soms, verstopt in jezelf. Ogen die zoeken, maar niets vinden. Mijn handen kunnen je aanraken, maar ik bereik je niet. Ik adem in. Het bos ruikt naar regen. Een lieveheersbeestje lift mee op de mouw van mijn jas. Bij een splitsing blijf ik staan. Ik zucht net iets te hard. Een vrouw die voorbij fietst, fluistert nauwelijks hoorbaar: ‘Komt goed’. Ik glimlach en loop door. Het maakt niet uit welke kant ik op loop. In dit bos zijn geen goede of foute paden. Ze heeft het beloofd. Komt goed.