Ik kijk naar de bomen, die elke dag staan waar ze staan zonder zich ergens iets van aan te trekken. Je kan tegen ze schreeuwen, roepen dat ze egoïstisch zijn en ze zullen geen spier vertrekken. Ze zullen zich niet groothouden om even later in een hoekje van de kamer ineen te zakken, betraande wangen in handen die niets vasthouden.
Ik kijk naar de wereld, dag in dag uit. De ene dag is het een fijne plek, de andere een plaats waar ik geen wortels lijk te hebben. Waar slechts telt hoe hard je hebt gewerkt, hoeveel je hebt opgeofferd en hoe goed je hebt gepresteerd. Een plek waar men geen kwaad ziet in oordelen, waar hard beter is dan zacht, geluid beter dan stilte, meer beter dan minder. Mijn voeten raken de grond daar niet. Als ik mijn ogen sluit, wordt mijn hoofd zachtjes omhoog getrokken. Omhoog naar een plek die ik me wel en niet herinner en waarvan ik het bestaan misschien slechts gedroomd heb. Een plek waar alleen maar telt hoe goed je hebt liefgehad.