Het was een afscheid met veel tranen en weinig woorden. Een afscheid dat je maar één keer kan doen. Ik stapte op de fiets die maanden ongebruikt in zijn garage had gestaan en fietste door de poort waarvan ik nooit een sleutel gekregen had. Toen ik de bocht om ging, zag ik hem voor het raam staan. Hij keek toe terwijl ik zijn leven uit fietste. Ik trapte als een bezetene maar kwam nauwelijks vooruit. Het was net als in een droom waarin je rent maar niet verder komt. De banden van de fiets waren bijna leeg. Ik moest doorgaan. Ik moest zijn stukje stad uit. Ik bleef trappen, het zweet op mijn voorhoofd, happend naar adem. Tranen rolden over mijn gloeiende wangen. Toen ik zijn stukje stad achter me had gelaten ging ik lopen. Een vrouw parkeerde haar brommer voor haar huis. Ik sprak haar aan. Ze wist niet of ze een fietspomp had, maar klopte op het raam. Een man verscheen. Hij keek naar de brede banden van mijn fiets en kwam naar buiten met een compressor. Ik was een heel eind gekomen zonder lucht, maar nu werd mijn reis eindelijk lichter. Toen ik mijn eigen stukje stad in fietste, haalde ik diep adem. Ik keek niet achterom.