En dan komt zijn naam voorbij rollen, in een gesprek dat aan de andere kant van de kamer plaatsvindt. Ik heb geen idee waar de man met de donkere bril en de vrouw met het rode haar over praten. Pas als de man de naam uitspreekt dringt zijn stem tot me door. En dan mompelen ze verder en staar ik voor me uit in deze kamer van mensen die al jaren geen vrienden meer zijn in een stad die allang niet meer als thuis voelt.
Ik denk aan de eerste keer dat ik bij hem was. Na het onhandig gemaakte kopje thee pakte hij mijn hand en stelde voor om op de grond te gaan liggen. Omdat hij geen bank had, keek ik er niet van op. Hij was een beetje apart, dacht ik. Pas maanden later begreep ik dat het waanzin was. Hoe meer ik bij hem was, hoe meer zijn waanzin onder mijn huid kroop. Alles aan ons was te: te gepassioneerd, te geforceerd, te gecompliceerd, te mooi, te lelijk. In bed was hij te warm, ik te koud. Ik voelde zijn hoofd naast het mijne zoemen, gedachten die voorbijflitsten met een snelheid die zijn en mijn hoofd deed duizelen.
Hij vertelde me eens over de psychose van een vriend. Hardop vroeg hij zich af of hem dit ook kon overkomen. Ik zei: ‘Daar zou ik me geen zorgen over maken.’ Ik dacht: het is een kwestie van tijd.
‘Sushi, mevrouw?’
Ik ben weer terug in de kamer. Een jongen met een slechte huid houdt een blad onder mijn neus. Ik kijk naar de rolletjes die keurig gerangschikt wachten om opgepakt te worden.
‘Nee dank je, ik ben allergisch voor vis.’
Het raam achter de bank staat open. In de hoek van het raam verdwijnt een schoen.
Ik voel een hand op mijn schouder.
´Anne?´
Ik herken zijn stem. Te hard, te zelfverzekerd. Ik draai me te snel om.
´Michel.´
Ik kijk nog een keer naar het raam.
´Sorry Michel, ik geloof dat ik net iemand uit het raam zag klimmen.´
´Wat? Uit het raam?´
Weer te hard. Ik loop naar het openstaande raam en steek mijn hoofd naar buiten. Op de richel zit een man. Ik heb hem eerder deze avond gezien, toen hij drie shotjes whisky achter elkaar naar binnen gooide.
´Wat doe je daar?´
Een betere vraag schiet me niet te binnen. De man kijkt op, zijn ogen zijn rood.
Het hoofd van Michel steekt boven het mijne uit. Ik denk aan hoe ik altijd op mijn tenen stond.
‘Alles goed hier?’
Wat een eikel. Ik kijk naar boven. Zijn gezicht is te dichtbij, zijn lippen zijn droog. Ik voel zijn lijf tegen het mijne leunen. Zijn hand gaat naar mijn heup, vanzelfsprekend. Kriebels, nog steeds. Zijn droge lippen komen dichterbij. ‘Hey’, fluistert hij, dan raken zijn lippen de mijne. Gouden golfjes in mijn buik. Ik sluit mijn ogen en verdwijn. Beneden klinkt geschreeuw.