Handen
Het bankje in het bos is koud. Het is nog te vroeg voor de joggers en ook de mensen met honden slapen nog. Er hangt een dunne nevel over de vijver. Ik blaas in mijn handen. Mijn handschoenen hangen thuis over de verwarming, naast de muts die ik ooit in Peru heb gekocht maar nooit heb gedragen. Rood staat me niet, weet ik nu. Ik leun achterover en sluit mijn ogen. De geluiden van het bos klinker harder op dit tijdstip. Boven mijn hoofd ritselen de laatste herfstbladeren. Achter me hakt een specht een gat in een boomstam. De buurman zei laatst dat spechten zulke vriendelijke vogels zijn. Geen idee hoe iemand tot die conclusie komt. Mijn vingers beginnen te tintelen. Ik kijk naar mijn handen. Het gaat weer gebeuren. Dit is precies hoe het de vorige keer begon. Snel leg ik mijn notitieboekje en pen naast me op het bankje. Deze keer wil ik niets vergeten. Ik leg mijn handen op mijn bovenbenen. Dan zie ik de ring die ik vorig jaar van Tom heb gekregen. Ik wrik het witgoud van mijn vinger en doe de ring in mijn zak. Ik wacht.
Handen
Toen de vogel uit de kastanjeboom viel keek hij niet op. Een hond greep het kleine lijkje en rende ermee naar zijn baasje. In de verte schreeuwde een kind. Een ambulance reed met loeiende sirenes voorbij. Het begon zachtjes te regenen. Hij keek naar zijn handen en zag zichzelf niet.