Wakker

De glijbaan gaat maar door. Ik vlieg door de bochten en hoor voor en achter me mensen gillen. Af en toe flitsen er beelden voorbij. Het lijkt of ze op de wand van de glijbaan geprojecteerd worden. Ik ben er bijna. Als mijn voeten het water raken word ik wakker.

De hond likt aan mijn voeten. Het is nog stil op straat. Ik hoor het tikken van mijn grote, ouderwetse bellenwekker. Hij staat op de kast aan de andere kant van de slaapkamer, zodat ik moet opstaan om er een klap op te geven. Als hij naast mijn bed had gestaan, was ik voor altijd in bed gebleven

Ik zet mijn bril op. Het rechterpootje doet pijn aan mijn oor. Dat doet het al maanden.

‘Waarom laat je daar niet eens iets aan doen?’ riep Erik altijd als hij me weer naar dat pootje zag graaien. Ik heb hem nooit verteld dat de man van de brillenwinkel altijd naar mijn billen kijkt als ik voorbij loop.

Op de moderne wekker met vogelgeluiden zie ik dat het pas tien over vijf is. Ik gebruik hem niet meer als wekker, maar hij staat wel leuk op het nachtkastje. De vogelgeluiden heb ik maanden geleden uitgeschakeld. Het werkte even maar na een paar dagen werd ik wakker van elke vogel die buiten zijn snaveltje opentrok. En zingende vogels irriteren me niet genoeg om ervoor op te staan.

Mijn enkels zijn stijf. Ik draai rondjes met mijn voeten. Als Erik nu naast me had gelegen was hij vast wakker geworden. Hij slaapt licht. Hoe zou hij nu slapen met twee kleine kinderen in huis? Zou zijn vrouw elke keer opstaan als er eentje wakker wordt? Zou zij wel stil liggen in bed?

In de verte hoor ik sirenes. Ik kan de verschillende tonen niet uit elkaar houden. Ik weet nooit of er iemand gewond op straat ligt of dat er een huis afbrandt. Als ik op straat loop en er komen loeiende sirenes voorbij, dan druk ik altijd mijn handen tegen mijn oren. Dat doe ik ook heel snel als ik in de keuken bestek uit mijn handen laat vallen. Ik haat het geluid van bestek op een tegelvloer.

Ik denk aan mijn droom en kijk naar mijn voeten. Mijn teennagels zien er gezond uit. Ik drink elke dag twee glazen melk. Mijn mond is droog. Ik zet mijn voeten naast het bed. De vloer is koud. Het tapijt dat er eerst lag, ligt nu waarschijnlijk in het nieuwe huis van Erik. Ik kom langzaam overeind en schuif mijn voeten in de Spaanse sloffen die aan het voeteneind staan. Ik ben nooit in Spanje geweest. De hond loopt achter me aan de kamer uit.

‘Jij krijgt niks hoor, Patou.’

Het licht op de gang is aan. Mocht er ooit iets gebeuren ’s nachts dan hoef ik in ieder geval niet eerst mijn bril en daarna de lichtknop te zoeken. Die bril is al lastig genoeg.

Ik loop voorbij de spiegel die Erik en ik vorig jaar samen op de Koninginnemarkt gekocht hebben. Ik stop even en doe een stapje terug. Mijn haar steekt alle kanten op. Ik lijk meer op een tekenfilmfiguur dan op mezelf. Ik strijk met mijn hand langs mijn kin. Ik heb me al vier dagen niet geschoren.

In de badkamer drink ik een glas water. Nu ik hier toch ben, kan ik me net zo goed scheren. Vanmiddag heb ik een sollicitatiegesprek en als ik het nu alvast doe kunnen de rode vlekken nog een paar uur wegtrekken. Terwijl ik me scheer probeer ik te bedenken waarom ik de geschikte persoon ben voor de functie van filiaalmanager van de Zeeman om de hoek. Met de redenen dat het op loopafstand van mijn huis is en ik er niet al te hard voor hoef na te denken zal ik ze vast niet overtuigen.

Met een gladde kin loop ik terug naar de slaapkamer. Het gesprek is pas om twee uur. Ik trek het dekbed over me heen. Het is te koud maar het winterdekbed ligt nog bovenin de kast. Daar kan ik niet bij zonder de keukentrap. Ik sla het dunne dekbed dubbel en rol op mijn buik.

Het is het geluid van de deurbel dat me uiteindelijk wakker maakt. De hond ligt aan het voeteneind te snurken. Ik twijfel even. Er wordt nog een keer aangebeld. Misschien is het een pakketje. Ik stap weer in mijn Spaanse sloffen en pak mijn oude, geruite ochtendjas van de kastdeur. Het is een lelijk ding en sinds Erik hem voor het laatst droeg, heb ik hem niet meer gewassen. Ik hoef niet mooi te zijn om de voordeur open te doen.

De vrouw die met een foldertje in haar hand klaarstaat op de gietijzeren deurmat draagt een lange, serieuze rok en een zwarte jas die tot haar kin dichtgeknoopt is. Ik kijk naar de deurknop in mijn hand. Heb ik echt de deur opengedaan?

‘Wist u al dat de wereld volgend jaar vergaat?’ zegt de vrouw opgewekt. Ze houdt het foldertje voor haar borst. Op de voorkant staat een foto van iets wat op een uitbarstende vulkaan lijkt. Eronder zijn allemaal kleine poppetjes getekend die hard wegrennen, al dan niet brandend.

‘Goh, nee, dat wist ik nog niet.’ Ik wil eraan toevoegen dat ik dan maar weer snel verderga met het schrijven van mijn bestseller, maar de vrouw is me te snel af.

‘Ja, op 5 mei 2012 om precies te zijn. Onze leider, geestelijk leider bedoel ik dan hè, heeft dat berekend. Op die dag zal de mensheid boeten voor al haar gruweldaden. De dag des oordeels, zeg maar.’

‘Zeg maar?’ Ik geloof dat ik hier met een beginner te maken hebben. Een geluk bij een ongeluk. Zeg maar.

‘Ja, maar het goede nieuws is dat jij gered kan worden.’

‘Nou gelukkig maar.’ De deurknop heb ik nog steeds in mijn hand.

‘Ja, want jij bent het waard om gered te worden, jij bent speciaal. Daarom ben ik hier, om je te vertellen dat het niet te laat is. Jij bent uitgekozen door de leider zelf, J.T. Anderlingen. Het enige wat je hoeft te doen om hem te ontmoeten en je bij ons, de gekozenen, aan te sluiten is 249,95 euro overmaken op het rekeningnummer achterop de folder. Kijk, we staan ook ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Ze steekt het foldertje mijn kant op. Ik smijt de deur dicht en loop richting slaapkamer.

´Auw, jezus!´ hoor ik achter me. Dan klinkt er gesnik. Verdomme, ik heb haar geraakt. Even twijfel ik, maar als de uithalen steeds langer worden loop ik toch terug. Verdomme. Ik trek de deur open. De vrouw houdt haar mouw tegen haar bloedende neus. Ze huilt nu nog harder.

´Nou, kom dan maar even binnen.´ Ze volgt me naar de woonkamer.

´Ga daar maar even zitten.´ Ik wijs naar de stoel die Erik nog steeds moet ophalen. Ik wil geen bloedvlekken op mijn bank. Ik haal een washandje, houd het onder de koude kraan en loop naar haar toe. Haar mouw houdt ze nog steeds stevig tegen haar neus gedrukt.

`Hier, hou dit er maar even tegen.´ Ze pakt het washandje en wrijft wat bloed van haar gezicht. Ze huilt nog steeds. Haar bebloede mouw strijkt even langs de armleuning. Dat gaat er nooit meer uit.

De hond komt de kamer in rennen en drukt zijn lijf tegen mijn benen. Ik hoor een raar geluid, een gedempt gerommel. De glazen en kopjes in de kast beginnen te trillen, steeds harder. Precies als in 1992. Roermond was groot nieuws de volgende dag.

´Het begint!´ De vrouw springt overeind en gooit het washandje op de grond. ‘Kom, we moeten buiten gaan staan, anders kunnen we niet gered worden!’ Ze rent met haar nog steeds bloedende neus naar de voordeur en voordat ik iets kan zeggen trekt ze de deur open en rent de straat op. Ik loop naar de voordeur. De hond loopt met me mee en kruipt weer tegen me aan. Daar staat ze, haar armen in de lucht, bloed dat in straaltjes uit haar neusgaten loopt.

‘Ik ben hier, kom me halen. Ik ben een van de gekozenen!’

Het bloed loopt nu over haar kin. Ze heeft haar ogen dicht en haar gelukzalige glimlach heeft iets hysterisch. Langzaam laat ze zich op haar knieën zakken. Ik schud mijn hoofd.

Het gerommel sterft langzaam weg. Ik draai me om, loop terug naar binnen en trek de voordeur achter me dicht. Hooguit een 4 op de Schaal van Richter. Met een beetje geluk kan ik nog een paar uur slapen. Ik loop terug naar de slaapkamer, trap mijn sloffen uit en kruip weer in bed. Het dekbed trek ik over mijn hoofd. Ik draai weer op mijn buik en doe mijn ogen dicht. Ik ben speciaal.

 

Reageer

Abonneren

Ontvang een bericht als er een nieuw verhaal geplaatst is.