Het bankje in het bos is koud. Het is nog te vroeg voor de joggers en ook de mensen met honden slapen nog. Er hangt een dunne nevel over de vijver. Ik blaas in mijn handen. Mijn handschoenen hangen thuis over de verwarming, naast de muts die ik ooit in Peru heb gekocht maar nooit heb gedragen. Rood staat me niet, weet ik nu. Ik leun achterover en sluit mijn ogen. De geluiden van het bos klinker harder op dit tijdstip. Boven mijn hoofd ritselen de laatste herfstbladeren. Achter me hakt een specht een gat in een boomstam. De buurman zei laatst dat spechten zulke vriendelijke vogels zijn. Geen idee hoe iemand tot die conclusie komt. Mijn vingers beginnen te tintelen. Ik kijk naar mijn handen. Het gaat weer gebeuren. Dit is precies hoe het de vorige keer begon. Snel leg ik mijn notitieboekje en pen naast me op het bankje. Deze keer wil ik niets vergeten. Ik leg mijn handen op mijn bovenbenen. Dan zie ik de ring die ik vorig jaar van Tom heb gekregen. Ik wrik het witgoud van mijn vinger en doe de ring in mijn zak. Ik wacht.
‘Toe maar, ga maar.’
De rechterhand begint vandaag. Langzaam maakt zij zich los van mijn pols. Hoewel ik het eerder heb gevoeld, schrik ik toch even. Het abrupte losmaken voelt als het wegtrekken van een pleister. De hand lijkt even te twijfelen, maar springt dan toch van mijn been en blijft even staan. Kan een hand staan? Dan gaat ze er vandoor, het bos in. Ik voel het natte gras onder mijn vingertoppen, de bladeren en takjes. Een scherp twijgje prikt in mijn duim. Nu gaat ook de linkerhand. Ze wacht even op de rand van het bankje, spingt en gaat dan richting het water. Voorzichtig steekt ze de wijsvinger in de donkere vijver. Koud. Er gaat een rilling door me heen. Ik voel boomschors. De rechterhand is in een grote, oude boom geklommen. Heel voorzichtig loopt ze over een tak naar een buizerd die rustig voor zich uit zit te kijken. Een vinger streelt voorzichtig de bruine veren. Het duurt niet lang. De buizerd kijkt even opzij, grijpt dan met zijn kromme snavel de pink en vliegt weg. De scherpe randen snijden in mijn vlees. Ik spring op van het bankje en begin te rennen. De linkerhand volgt. Mijn rechterhand maakt wilde bewegingen. Aan de rand van het bos laat de buizerd eindelijk los. Mijn hand komt hard neer op een picknicktafel. ‘Auw, verdomme!’ Dat zal op zijn minst een bloeduitstorting worden. Ik ga op het bankje zitten en kijk naar de handen die voor me op tafel liggen. De linkerhand wrijft voorzichtig met de duim over de muis van de rechter. Ik zie de rode randen in de gebeten pink. Een paar druppeltjes bloed hebben zich gevormd op de plekjes waar de snavel door het vlees is gegaan. Ik leg mijn armen op de tafel en wacht tot mijn handen terugkomen. Ik heb weleens geprobeerd om ze zelf terug te zetten, maar mijn pols en mijn hand zijn net twee magneten met gelijke polen. Ik doe mijn ogen dicht, dat helpt soms. Als ik weer compleet ben, doe ik mijn ogen open. Voorzichtig wrijf ik nog wat over mijn rechterhand. Ik haal een zakdoekje uit mijn jaszak en veeg het bloed van mijn pink. Ik kijk naar vijver. De nevel is opgetrokken. De eerste honden rennen het bos in.