Lunapark (1)
Als ik in dit dorp zou wonen, zou ik nu mijn huis waarschijnlijk kunnen zien. Ik klem de grote, pluche aap nog wat steviger tegen me aan. Het bakje schommelt een beetje. Achter me gillen twee meisjes.
‘Echt, ik zweer het, ik heb hoogtevrees!’
‘Joh, doe niet zo raar muts, we staan zo weer op de grond. Nemen we even een shotje.’
Ik doe mijn ogen dicht en hoor minstens drie verschillende nummers uit speakers schallen. Het rad komt weer in beweging. De blonde jongen die bij het poortje beneden staat knipoogt naar me als ik uit het bakje klim. Het lukt me inmiddels om dit vrij elegant te doen. Eigenlijk is dit een van mijn minst favoriete attracties. Het is te stil daarboven en soms ben ik bang dat ik boven het geluid uitkom. Beneden is dat geen probleem. Bij de rups, het lunapark en de grijpertjes staat de muziek zo hard dat ik bijna vergeet dat ik besta.
Handen
Het bankje in het bos is koud. Het is nog te vroeg voor de joggers en ook de mensen met honden slapen nog. Er hangt een dunne nevel over de vijver. Ik blaas in mijn handen. Mijn handschoenen hangen thuis over de verwarming, naast de muts die ik ooit in Peru heb gekocht maar nooit heb gedragen. Rood staat me niet, weet ik nu. Ik leun achterover en sluit mijn ogen. De geluiden van het bos klinker harder op dit tijdstip. Boven mijn hoofd ritselen de laatste herfstbladeren. Achter me hakt een specht een gat in een boomstam. De buurman zei laatst dat spechten zulke vriendelijke vogels zijn. Geen idee hoe iemand tot die conclusie komt. Mijn vingers beginnen te tintelen. Ik kijk naar mijn handen. Het gaat weer gebeuren. Dit is precies hoe het de vorige keer begon. Snel leg ik mijn notitieboekje en pen naast me op het bankje. Deze keer wil ik niets vergeten. Ik leg mijn handen op mijn bovenbenen. Dan zie ik de ring die ik vorig jaar van Tom heb gekregen. Ik wrik het witgoud van mijn vinger en doe de ring in mijn zak. Ik wacht.